Het was iets voor half zes in de vroege morgen, ik had net mijn jongste zoon bij zijn werk afgezet in hartje Amsterdam. Het was nog donker en de straten waren zo goed als verlaten op hier en daar een wakkere dakloze na. De motregen die sloompjes op de stad en mijn autoruiten neerviel verzachtte het gele schijnsel van de straatlantaarns. De setting was een mix van desolaat & weemoed alsof ik door een filmset van een zwaarmoedige drama heenreed. Op de achtergrond hoorde ik de eerste klanken van “Smile” van Tony Bennett klinken en zette de radio wat harder. “Smile though your heart is aching. Smile even though it’s breaking” galmde hij troostend door de boxen terwijl ik relaxed over een verlaten Dam heen stuurde.
Ik begon een beetje mee te neuriën en mijmerde wat voor me uit. En ineens vanuit het niets stond ze daar. Een vrouw, van in de dertig schat ik zo, midden op de weg met haar armen te zwaaien. Zonder na te denken stopte ik zette de muziek uit en liet het passagiersraampje zakken. Kan ik je ergens mee helpen? vroeg ik haar. Heeft u misschien wat geld voor de trein? vroeg ze met een verontschuldigende lach op haar mond. Mijn hemel, deze vraag was mij wel “duizenden” keren gesteld in de stad en altijd in de vorm van een smoes van ’n junk. Altijd geef ik ze wat, geeft niet dat ze liegen. Ze willen helemaal niet met de trein maar die discussie met hen aangaan is voor beide partijen een ‘gepasseerd station’. Als je op straat moet bedelen om geld (met wat voor smoes dan ook) dan is je leven sowieso ergens goed versjteerd en dat gun ik niemand toe. Als hij of zij dan een split second blij is met een paar rottige euro’s waarom zou ik dan doen alsof mijn neus bloedt.
Maar dit keer had ik helemaal niets bij me. “Het spijt me ik heb niets voor je” hoorde ik mezelf tegen haar zeggen en voelde me er echt rot bij. Ik bekeek haar nog eens goed en trok de conclusie dat deze vrouw geen junk kon wezen. Wel drijfnat van de regen maar keurige hakjes, tasje en dito jasje. “Geeft niets hoor, ik probeer het wel even op het station” ze glimlachte vriendelijk, stak over en zette haar pas flink in richting Centraal Station. Ik vond het vervelend voor haar bleef even staan en liet mijn raam aan de bestuurderskant zakken. Ik wilde graag iets zeggen maar wist eigenlijk niet goed wat. Vanaf een meter of twintig draaide zij zich om en riep al zwaaiende: “Nog een hele fijne dag!”. “Jij ook!” riep ik snel terug wat een beetje vreemd klonk gezien het feit dat hij voor haar schijnbaar niet al te goed begonnen was. Maar ja, wat roep je dan? “Jouw dag met een gaatje is al begonnen, succes ermee!” Nee toch?!
Ik gaf weer gas en zette de muziek weer aan. Tony pakte de draad weer op waar hij gebleven was en zong verder alsof hij wist wat er zich net afspeelde: “Smile, what’s the use of crying? You’ll find that life is still worthwhile. If you just smile”. En dat was precies wat de dame in nood deed, lachen ondanks haar ‘leed’. “Het komt wel goed met haar” mompelde ik mezelf bemoedigend toe en hopende dat dat ook zo zou zijn. En toen bedacht ik me; Sommigen mensen hebben een dag met een gaatje anderen een leven met een gat… En direct schoot me het liedje van Passenger te binnen, zocht het op en zette de boxen open. En al zingende alsof mijn leven ervan af hing en de duvel me op de hielen zat scheurde ik over de doodstille ringweg terug naar huis, vastbesloten er een happy dag van te maken. Want ik ben nou eenmaal zo’n typje dat liever een gat teveel in de lucht springt dan dat ik er geen gat meer inzie. “Well we’ve got holes in our hearts, yeah we’ve got holes in our lives.
Well we’ve got holes, we’ve got holes but we carry on!!”